De arm van God
Helmuth Duckadam, voormalig doelman van Steaua Boekarest, stak zijn hand uit naar een internationale carrière, maar kwam niet verder dan een historische strafschoppenreeks.
Dertig jaar geleden, op 7 mei 1986, zagen 70.000 toeschouwers in het Estadio Ramón Sánchez Pizjuán van Sevilla hoe het na 120 minuten in de Europacup I-finale tussen Steaua Boekarest en Barcelona nog altijd 0-0 stond. Penalty’s moesten beslissen wie de beker zou winnen: het Barcelona van Terry Venables of het Roemeense Steaua, dat werd gecoacht door Emerich Jenei.
Marius Lăcătuș en Gavril Balint scoorden voor Steaua en de laatste kans voor Barcelona om er ook een in te krijgen, was voor Marcos. Tevergeefs. Het werd de vierde penalty die Helmuth Duckadam uit zijn doel hield. Links in de hoek, met de linkerarm, nadat hij de drie andere met rechts had gepakt. Duckadam werd de held van de avond, de doelman die Steaua Boekarest als eerste Oost-Europese club aan de Europese beker voor landskampioenen hielp.
Hoe leefden jullie naar die finale toe?
Helmuth Duckadam (57): “We wilden tonen dat we goed konden voetballen. Aan winnen dachten we niet, want het was toch Barcelona waar we tegen speelden. En in Sevilla, Spanje, bovendien. Maar Michel Vautrot bleek gelukkig een heel goede scheidsrechter die zich daar niet door liet beïnvloeden. Ik werd dan wel de held van de strafschoppenreeks, maar het is ook dankzij de ploeg dat het toen nog 0-0 stond. Ik had talent voor strafschoppen, want ik pakte er ook een tegen AS Roma en in Roemenië stopte ik er ook veel. Op de training heb ik ook zelf vaak penalty’s getrapt, dus mijn strategie was om te denken zoals de spelers dachten. De derde penalty was de simpelste: ik had de eerste twee rechts gepakt, dus ik vermoedde dat Pichi Alonso zou denken dat ik naar links zou duiken, dus ik ben weer naar rechts gesprongen.”
Denkt u er nog weleens aan terug?
“Zeker. Het was voor mij - en ook voor mijn collega’s - het hoogtepunt uit mijn carrière. Maar ik denk dat ik de beelden van die penaltyreeks in de voorbije dertig jaar maar drie of vier keer gezien heb. Ik doe daar verder niet nostalgisch over. Elk jaar op 7 mei vieren we het wel nog. Dan huren we met alle spelers en trainers van toen en hun familie - 150 à 200 man samen - een zaal af. De eerste dag houden we een grillparty en de dag erna spelen we een wedstrijd vijf tegen vijf: spelers uit de ploeg van 1986 tegen mensen uit de pers en de showbizz. Dit jaar was het door het overlijden van Lucian Bălan (de voormalige middenvelder nam in november 2015 een overdosis geneesmiddelen, red.) de eerste keer dat we niet meer voltallig konden zijn.”
Staat u bij die wedstrijdjes weer in het doel?
“Neen, ik ben hooguit eens scheidsrechter. Doordat ik sukkel met mijn arm, hou ik het liever rustig.”
Over die arm doet trouwens een bizar verhaal de ronde. Een van de zonen van Ceausescu hield naar verluidt af en toe grote jachtpartijen op zijn landgoed in Roemenië. Bij een daarvan was de voetbalploeg van Steaua aanwezig en zou u geweigerd hebben een trofee in ontvangst te nemen. Ceausescu junior zou toen uit wraak in uw arm geschoten hebben, waarna u een amputatie moest ondergaan.
“Maar zo is het dus niet gegaan. Uit onvrede met het regime van Ceaușescu werden over mensen die een voorbeeldfunctie hadden, zoals ook Nadia (Comăneci, turnster, red.), altijd verhalen verspreid. Men zei ook dat ik een auto had gekregen van de koning van Spanje na de wedstrijd. Was het maar waar. Mijn arm heb ik nog altijd, ik kan er alleen
geen zware dingen mee optillen. Ik sukkelde er wel voor de Europacupfinale al mee, maar de medische wetenschap stond toen nog niet zo ver, dus men zei dat het reuma was. Gelukkig hebben ze toen niet geweten wat er echt aan de hand was – mijn aders raakten verstopt door bloedklonters – of ik had misschien niet mogen spelen. Ik kreeg later grotere problemen en ik ben er ondertussen al drie keer aan geopereerd. Er is iets in aangebracht om de bloeddoorstroming te blijven garanderen.”
Uw carrière zat er daardoor op na die historische overwinning.
“Het was zwaar om op mijn 27ste te horen dat ik moest stoppen met voetballen. Ik had anders misschien nog zeven jaar kunnen spelen in Engeland of Duitsland. Ik ging spelen bij Arad, de stad waar ik vandaan kom. Ik werd ook voorzitter en als de doelman geschorst of geblesseerd was, nam ik nog weleens zijn plaats in, maar dat was een groot risico. Gelukkig wist ik wat ik deed en hield ik het rustig.”
Heeft u veel overgehouden aan uw voetbalcarrière?
“Spelers van Steaua, Craiova en Dinamo hadden een goed leven in vergelijking met de bevolking onder Ceaușescu. Maar voetballers verdienen nu in één wedstrijd meer dan wij in onze hele carrière. Ik heb financieel niets overgehouden aan mijn carrière: ik heb daarna nog zeven jaar gewerkt bij de Grenzpolizei aan de Hongaarse grens. Maar het voetbal heeft mij wel vooruit geholpen in het leven: ik ben bekend in Roemenië, ben boegbeeld en erevoorzitter van Steaua en dankzij Becali (de geldschieter achter Steaua, red.) leef ik zonder zorgen. Ik ben niet rijk – ik rij niet in een dure auto – maar ik heb plezier in het leven.”